Maak een afspraak
ExtranetA-Z indexOnline aanvragen
Print this page

De Pest

Alsof de ellende van voorbijtrekkende legers nog niet groot genoeg was, brak in Herk bij tijd en wijle in de 16e en 17e eeuw – over 110 jaar gespreid -  de pest uit. De pest, ook nog “pestilentie”, “haestige sieckte' of "swarte doot"  genoemd, begon met een gezwel van de okselklieren, dat snel veretterde, opensprong en daarom ook al snel builenpest werd geheten. Pestlijders waren snel duidelijk herkenbaar: ze kregen builen over hun ganse lichaam, sommige lichaamsdelen werden zwart, de ogen puilden uit en door de pijnen en koorts vertrokken hun gezichten. Daarenboven stonken ze ook nog uren in de wind. Het was verboden om iemand die door pest besmet was of overleden, overdag naar het pesthuis of het kerkhof te brengen. Dit moest ‘s avonds in het duister en in alle stilte gebeuren. In een ordonantie van 1599 lezen we: “ Het is oock te noteeren dat eenige publieckelijk, openlijck ende onbederd die siecken verporren[1]  ende hen dode siecken deur die stadt bij dage end in aensien van alleman brengen alsoe den  selven tegenkomend onversienlycke beroerten des bloets door verschricktheijt aendoen, niettegenstaande onsse voer­gaende manddaten, enz...”   In de zestiende-zeventiende eeuw had Herk regelmatig af te rekenen met deze ziekte. Ze werd bij ons genoteerd in de jaren 1559, rond de jaren 1579, 1599, van 1623 tot 1636 en een laatste maal in de jaren 1668 - 1669. In deze laatste jaren stierven er 20 mensen in Herk. In steden als Borgloon en Diest kon dit oplopen tot een 100-tal en in de grotere steden als Hasselt, Tongeren en Sint-Truiden spreekt men van getallen rond de 1000. Namen van pestlijders werden vermoedelijk goed bijgehouden, zie hiervoor het Kerkregister Herk-de-Stad nr. 358 in het R.A.H. Nota quod anno Domini 1652 circa festum Visitationis b.M.v. inceperit apud nos tam intra oppidum quam extra in vico Bermelen, grossari pestis; et duraverit fere usque ad festum Purificationis b.m.v. anni sequentis. Defuncti fuerunt eo tempore Communicantes. Noteer dat in het jaar 1652, rond het feest van O.-L.-Vrouw Bezoeking[2] , zowel in de stad als erbuiten, in het gehucht Bermelen, de pest woedde en bleef aanhouden tot het feest van O.-L.-Vrouw Lichtmis van het jaar erna. Er stierven toen volgende communicanten[3]:  

11 juli (1652)Lambertus Wingels Paulo post ejus filiusLambertus Wingels, kort daarop zijn zoon
21 juliet circiter Valentinus Van Oppum cum uxore (et duabus filiabus 6 augusti)en rond Valentijn Van Oppum met echt-genote (en twee dochters op 6 augustus)
 Circa idem tempus in Bermelen quidam faber ferrarius cum uxoreOok daaromtrent in Bermelen, zekere ijzersmid met zijn vrouw
1 augustifilia Joannis Marisdochter van Joannis Maris
2 augustiuxor ejusdem Joannes Marisde vrouw van dezelfde Joannes Maris
2 augustiLucia Thonis uxor Adriani Van RoyeLucia Thonis, de vrouw van Adrianus van Roye
12 augustiJoannes Grauls 
21 augustiMichael Palmars 
30 augustiUxor Leonardi VogelsDe vrouw van Leonard Vogels
20 septembrisAnna Coninckx 
22 septembrisancilla Wilhelmi Morren N.N.meid van Willem Morren
27 septembrisancilla Michaelis Palmars, fatimeid van Michael Palmars, bovengenoemd
1 octobrisuxor Petri Kerckhofsvrouw Petrus Kerckhofs
16 octobrisfamulus Caecilia Weddingende knecht van Cecilia Weddingen
20 octobrisJoannes Maris 
21 octobrisuxor Joannis Somers juniorisde vrouw van Joannis Somers Jr.
23 octobrisuxor Joannis Van Quathovende vrouw van Joannis Van Quathoven
2 novembrisejusdem ancillade meid van dezelfde
13 decembrisfilia Lamberti Van Quathovende dochter van Lambertus Van Quathoven

summa

24 communicantestotaal 24 communicanten

Prolesium et communicantium exacter noticia eo tempore et casu haberi vix potuit. Puto tamen tune eo morbo sublatas fuisse pene quadraginta. A peste et improvisa morte, libera nos Domine Deus noster. Amen. Het juiste aantal kinderen en communicanten opgeven in die tijd is onmogelijk. Maar ik denk dat er toendertijd door die ziekte ongeveer 40 personen gestorven zijn. Van pest en onvoorziene dood, verlos ons Heer. Amen. In het jaar 1669 stierf pastoor Palmarius Lensen te Herk aan de pest. Hij werd voor het hoofdaltaar begraven. Op zijn grafsteen zou gelezen geweest zijn: Palmarius Lensen, pastor Hercanus ante hoc capellanus in Sonhoven, vir zelotus peste extinctus anno 1669, 20 maii, ad pedem summi altaris conditus jacet. Pastoor Lensen, pastoor van Herk en eerder kapelaan in Zonhoven, een geliefd man, door de pest omgekomen in het jaar 1669, op 20 mei, ligt aan de voet van het hoofdaltaar begraven.[4] Wanneer we anno 2017 nog twijfelen of de oorzaak van de pest de ratten waren of de vlooien, moet dit voor de mensen van toen nog onduidelijker geweest zijn. Men meende dat er drie oorzaken waren voor de pestuitbraken: 1e : de vuiligheid en het mest dat zowat overal verspreid lag. In een ordonnantie[5] van Herk van 1 november 1578 lezen we dat de oorsprong en vooruitgang der besmetting te wijten is aan " die groote vuijlicheijt ende stanck over all tot allen oirden ende hoecken in dese stadt ten ge­meijnen straten ende plaetsen liggende”.  Op de keurdag van 1599 wordt er verboden om varkens door de  straten te laten loopen op straf van eene boete van 3 gulden, en wederom van mest en onreinigheden weg te nemen van de straten. 2e : iets waar men volgens een ordonnans van 1599 hier in Herk aanvankelijk niet genoeg aandacht aan geschonken zou hebben was de onderlinge besmetting: "principal duer onsse eijghen fouten ende schulden, vermits die geinfecteerde en de besmette promiscue (ondereen) zoo in kercke, molen, tavernen (herbergen) als strate onder die gesonde verkeren, waar deur menige kon verscrieckende tot groeten ongemaecke komen, oock omdat die gesonde die geinfecteerde plaetsen niet scauwende, daer in over ende omtrent den patienten verkeren ende alsoe die gave (pest) oock voirts sijn verbreidende ende dragende”. Om besmetting te voorkomen besloot men (pas) op 19 maart 1626 dat men een specifiek huis moest hebben dat pestlijders kon herbergen of verzorgen. Dit huis werd “de lazarij”, “het pesthuis” genoemd en was gelegen op de “gasthuiswey op den Poelput. Tegenwoordig dichtbij de Doelstraat. 3e: het doortrekken van vreemde legers wat in deze eeuwen regelmatig gebeurde[6]. Zij trokken door plaatsen die misschien al besmet waren of hebben na hun doortocht in Herk andere plaatsen besmet. De Raad van Herk probeerde de ziekte te bestrijden door de straten proper te houden. Op 16 maart 1579 geven ze het bevel dat “niemant comende uyt eenigen huyse suspect van peste oft converseerende met infecten persoonen en sall over straete oft onder het volk mogen converseren.”[7] De ziekte moet erg geweest zijn, in augustus van datzelfde jaar dienen alle vreemden binnen de 12 uren de stad te verlaten. De deuren en de vensters van de huizen waarvan de bewoners besmet zijn moesten gesloten worden en blijven en boven de ingangsdeur diende een strohalm als herkenning te worden gehangen. Men mocht niet alleen de zieken meer binnenlaten maar ook hun potten en pannen en meubels mochten (na hun dood) niet in huis genomen worden. Besmette huizen dienden absoluut gemeden te worden. Op het niet naleven van dit gebod stond een straf van zes weken verbanning uit de stad en het betalen van twee goudguldens. Wanneer men met besmette mensen zou eten, drinken of praten, werden het zes gulden. Verzorgers uitgezonderd. De poortwachters mochten enkel nog Herkenaren binnenlaten. Stierf er iemand, diende de rest van het gezin binnen te blijven met gesloten deuren en vensters[8]. Enkel om het hoogstnodige te vragen mocht de venster even half open gezet worden. Doden dienden tussen 21 en 22 uur ’s nachts begraven te worden. Wat de inwoners van 1599 minder begrepen was de straf van 6 florijnen wanneer hun honden niet werden doodgeschoten of aan de ketting gehouden, evenzeer hun katten die de ratten toch vingen? We spraken eerder al over verzorgers maar wie waren deze pestmeesters en pestmeesteressen? Wie wou het doen? De eerste die terug gevonden kon worden was Mr. Cornelus. Hij werd op 3 juni 1599 door het gemeentebestuur van Herck aangenomen voor de som van 40 gulden per maand + een “aem“ burgersbier[9] + gratis huisvesting. Daarbij kreeg hij nog 3 gulden voor ieder bezoek van de pestlijder. Was de patient nog niet besmet, dan kreeg hij maar 1 gulden en de armen diende hij kosteloos te verzorgen. Zonder toelating mocht hij Herk niet meer uit. Voer eerst sall hy (Cornelis) verbonden syn soo verre ons belieft tot dry maenden te dienen, des maent voir 40 guld, I aem borgers biers end logering wiy mogen afstaen alle maenden, mits acht dagen bevorens hem den dienst op te seggen. Den armen sall hy gratis dienen, salvo die visitatie end eerste plaester sullen sy betaelen soo anderen te weten dry gulden en voerders niets, visitatie om een die ongeinfecteert bevonden wordt is een guld. Oft alsoe gebeurde dat hem gemandt affyvich worde en sall niet meer hebben dan III gulden als voer visitatie end plaester. Hy en sall niet sonder consent meugen buyten die stadt pernocteren oeck en sall nyet gehouden syn buyten die vryheit te gaan[10]. Nog diezelfde maand wordt er met de directie van het Sint-Annadael uit Diest (met denheer pater, mater, de medemater en de “procuratersse " van het klooster der Cellezusters van Diest) afgesproken om voor 1 maand 3 of 4 zusters naar Herk te sturen. Zij zullen voor ieder bezoek aan een zieke 24 stuivers ontvangen. Voor het verzorgen van arme mensen ontvangen ze 3 gulden. Geneest hij/zij, krijgen ze nog eens 3 gulden. De burgers zullen 2 gulden betalen, kinderen onder de 1e communie 1 gulden. Voor het begraven (zonder assistentie) van de doden 100 gulden. Ook zij vroegen en kregen «een aem vanden besten bier van Herck”. Men moet tevreden geweest zijn over deze kloosterlingen want na 2 maanden verblijf in Herk, worden zij nog eens gevraagd om een maand te blijven en voor de 3 of 4 zieken die nog over zijn te zorgen. Sullen oeck die susteren  alle aflyvigen soe cleen als groete by haer selven, sonder assistentie oft last vander stadt begraeven. Midts hier voer haer contentement doende, voer een maent met haer dry, oft vier susteren, hondert gulden luycx paey, end op die maent een aem vanden besten bier van Herck te becomen. De tweede pestmeester is Gilis Hollanders  van Alken met de titel van “chirurgijn”. Zijn overeenkomst in november 1623 met de gemeenteraad van Herk is dat hij 2x/week naar Herk komt. Daarvoor zal men hem 50 gulden betalen en voor elk bezoek rekent hij 4 gulden aan. Een andere pestmeester die men in december 1623  voor twee maanden aanneemt is Liebrecht Huveneers uit Heusden. Hij krijgt onderdak in het gasthuis van Herk. Hij krijgt naast kost en inwoon 100 gulden en een “drinckpenninck van 2 pattacons”. Hij krijgt de pest niet onder controle en in april 1624 wordt er beslist dat hij permanent in Herk komt wonen. Men zal zorgen voor een woning en hij krijgt voor elke volwassene die hij geneest 4 gulden, voor elk kind 2 gulden en overlijdt de patiënt krijgt hij niets. Hij krijgt wel vervoer aangeboden. Men zal hem met de kar komen halen en hem 's avonds terug naar huis brengen, mocht dit nodig zijn in een der wagens/gehuchten van Weyer, Schakkebroek, Oppum, Diepenpoel of Donk. Was het wat laat geworden, dan mocht hij alleen in uiterste nood buiten de stad overnachten. Ist saeken dat yemandt van onsse ondersaeten van Weyer, Donck, Oppum, Schackenbroeck oft Diepenpoel geïnfecteerd werden ende die assistentie des meesters voort van doen hebben, sullen den selven naer distantien der plaetschen met keyre oft andersinds doen halen, ende savonds inde stadt werom leveren, sonder te meughen buyten pernocteren sonder consent, ten waere uytersten noot oft gesteltenis der saecken, de welcke nochtans alhier sal moeten gesignifieert  worden. Hij diende geen wacht te lopen en evenals zijn vrouw ook geen belastingen te betalen. Meer nog: alle jaren zal men den pestmeester een nieuwe mantel en zijn vrouw een nieuw “huicke " cadeau geven. Onkosten die geschat werden op 35 gulden. Van het Armbestuur kreeg hij jaarlijks 4 mudden koren er van de burgemeesters 100 gulden. Een minpuntje misschien: hij moest wel gratis de huizen van overledenen ontsmetten, reinigen en "roocken". Wat drinkgeld mocht hij daarvoor wel aannemen. Op 19 maart 1626 herstelt men de helft van het melaatsenhuis dat in verval is geraakt. Men legt er een schaliedak op. Het pesthuis kan opnieuw dienen om besmette personen te herbergen en te verzorgen. Op 16 december 1629 wordt  “Jan van Hammeborgher en de inwoender dezer stadt “ belast met het verzorgen van de “Borgheren en de Buytingen van de quartieren ende waghens deser stadt, geinfecteerd van de pest ende haestige siecten. »  Hij wordt aangenomen voor 3 maanden. Hij zal een woning en brandhout bekomen. Men zal hem onmiddellijk 4 cruysdalers betalen en na elke maand  100 gulden en 2 mudden koren. - Voor iedere zieke die hij geneest krijgt hij 4 pattacons. Arme mensen dienen niet te betalen. Enkele maanden later, de 9e februari 1630 wordt Marie Gheerts tot pestmeesteres benoemd voor eenen term van 2 jaar. De burgemeesters zullen haar huisvesten in het 'gasthuis ofwel inde wooninghe van frater Zacheus zaliger staende in den Boongaert. » Een andere pestmeesteres, Marie Gijckarts, wordt in januari 1633 benoemd. Eindelijk den 3 April 1669  worden de burgemeester Petrus Alen en schepen Mathys Coomans naar de Celzusters van Hasselt gestuurd om daar aan de zusters te vragen om de pestlijders van Herk te komen verplegen. Als geneesmiddel kon men enkel een beroep doen op wat specifieke wortels en distels. Goed zweten was ook een advies. Kortom het is niet te verwonderen dat de meeste mensen die besmet werden ook stierven. Nauwelijks waren deze rampzalige tijden van pest voorbij of Herk kreeg in de volgende dertig jaren  af te rekenen met drie branden. Op het einde van de zeventiende eeuw leek onze stad leeg en waren zijn inwoners gedecimeerd. Bronnen: P. Van Bastelaer, Tentoonstelling van Engels en Mechels albasten beeldhouwwerk, tentoonstellingscat., Brussel, 1967, p. 55, cat. N° 143. La peste et les Incendies à Herck-la-Ville a partir du milieu du XVIme siècle. 1910 L’Abbé Florent Silveryser. Kunst& oudheden in Limburg, 1980, Nr. 25 Een keuze uit het kerkelijk kunstbezit van de parochies van Groot-Herk-de-Stad.  

André Smeets

 


[1] wegdragen [2] 2 juli [3] Communicanten waren volwassenen > 12 jaar die hun communie al hadden gedaan. [4] Vertaling Jef Ector, voorlopig is zijn grafsteen voor het hoofdaltaar nog niet gevonden, vermoedelijk werd het bij een renovering uitgebroken of met nieuwe plavuizen overlegd. [5] Regeling met wetgevend kracht aangenomen. [6] De troepen van Don Juan en van Willem den Zwijger maakten ons land onveilig in de jaren 1577-1578. Van de soldaten van Alexander Farnèse wordt verondersteld dat ze Hasselt met de pest besmet hebben. Graaf van Mansfeld plunderde Alken in 1582. De Hollanders nemen bezetten Diepenbeek in 1591… [7] Niemand mag verdachte huizen binnengaan of met zieke personen praten. Op straat mag er ook met niemand gepraat worden. [8] Net als in 1559, 1579 en 1599 neemt men opnieuw op 4 mei 1624 een drastische maatregel, vermoedelijk had men toen weer een zware opstoot van pest. Vreemden uit besmette gebieden mochten in de stad niet meer overnachten, 6 florijnen als straf werden verdeeld onder de Prins, de stad en de informant. Een andere maatregel was dat men met een pestlijder niet mocht spreken of bij hem op bezoek gaan. Moeilijk te zeggen wat de medebewoners van de pestlijder dan dienden te doen? Werden ze ook gedurende 6 weken (quarantaine = 40 dagen) opgesloten in een huis waarvan ramen en deuren niet open mochten? [9] Ongeveer 150 liter. Wanneer hij dit per maand krijgt, betekent dat toch zo’n drie liter bier per dag. [10] Reg. Aux ord. 1598-1625

Geneesmiddelen tegen de pest

Zie ook: "Wie haat corona als de pest"

Zie ook: "Pesthuis en pestweide"

Stadhuis

Pikkeleerstraat 14 3540 Herk-de-Stad
Telefoonnummer
013 38 03 10
E-mailadres
Openingsuren
Vandaag
Gesloten
Morgen
Gesloten
Sluitingsdagen

OCMW

Dr. Vanweddingenlaan 21 3540 Herk-de-Stad
Telefoonnummer
013 78 09 40
E-mailadres
Openingsuren
Vandaag
Gesloten
Morgen
Gesloten
Sluitingsdagen

Nieuwsbrief

Schrijf je in voor één van onze nieuwsbrieven.