Schouten
Het woord schout gebruiken wij niet meer, maar burgemeester, schepenen en secretaris zijn begrippen die wij in de context van het bestuur van een hedendaagse gemeente nog altijd gebruiken. In de periode van het Ancien Régime (dit is de periode in de geschiedenis die eindigde met de aanhechting van onze gewesten door Frankrijk in 1795) werden deze woorden ook gebruikt maar ze hadden een andere betekenis. De schout of scholtis maakte geen deel uit van de stadsraad. Hij zetelde samen met de schepenen in de schepenbank. Ze vormden samen de rechterlijke macht. De schout werd door de prins-bisschop aangesteld. Hij spoorde daders van misdrijven op, sloot hen op en bracht hen voor de schepenen. Na de uitspraak voerde hij het vonnis uit. De schepenen werden aangeduid door de prins-bisschop en benoemd voor het leven. Ze vergaderden om de veertien dagen en zetelden zowel in de binnen- als de buitenbank. De binnenbank was bevoegd binnen de wallen van de stad en sprak Luiks recht. De buitenbank was bevoegd voor het grondgebied buiten de wallen. Hierbij hoorden ook de wagens of gehuchten van Herk. Buiten de wallen gold het Loons recht. De rechterlijke taak van de schepenbank van Wuestherck beperkte zich tot de lagere jurisdictie. Dit wil zeggen dat ze zich met kleine vergrijpen en eenvoudige burgerlijke zaken bezighield. Voor de hogere rechtspraak waren er andere rechtbanken zoals de Buitenbank van Bilzen, die ook fungeerde als beroepsbank voor de buitenbank van Herk. De binnenbank was ondergeschikt aan de stedelijke bank van Luik. De verslagen van de zittingen en de vonnissen werden opgeschreven in registers, dit was de taak van de secretaris. De schepenen hadden nog een andere taak: ze registreerden verkopen, delingen bij erfenissen, testamenten … Al deze akten werden door de secretaris in de gichtregisters opgeschreven. De secretaris van de schepenbank was dus eigenlijk een soort griffier. Vanaf de Franse Tijd (1795) wordt het woord secretaris gebruikt voor een ambtenaar van het stadsbestuur.
Hille Raskin