Monnikenhof
Het verhaal van het Monnikenhof begint in 1236. In dat jaar schenkt Arnold graaf van Loon en Chiney aan de Cisterciënserinnenabdij Curia Sancte Marie achtentwintig bunders land gelegen te Scackebruec. Schakkebroek was broekland gelegen aan de Herk, dus eigenlijk alleen geschikt als hooiland. Het was een plaatsnaam die alleen sloeg op de gronden tussen de huidige Stevoortweg en de Herk. Acht jaar later wordt het Monnikenhof vernoemd in een bul van paus Innocentius IV waarin het cisterciënserinnenklooster Curia Sancte Marie bevestigd wordt in al haar bezittingen. Er is nog geen sprake van een echt hof of hoeve want in de tekst staat grangia de Scacenbruc. Een grangia is een schuur waarin de oogst opgeslagen werd. In het jaar 1262 vinden we een vermelding in een register van de eigendommen van de Cisterciënserinnenabdij van Oriënten in Rummen. Het Monnikenhof heet dan Curia de Scackenbruec. Het bestond toen uit een huis, stallingen, schuren en andere gebouwen op een totaal van zevenenzestig bunders land. De abdij had dus nog meer gronden verworven die hoger gelegen waren en dus ook geschikt voor akkerbouw. Waarschijnlijk werd het werk in die eerste periode gedaan door lekenbroeders die woonden op het hof. Misschien is dit een verklaring voor de naam Monnikenhof. Op een bepaald moment in de geschiedenis van het Monnikenhof begint de abdij met het verpachten van de hoeve. De lekenbroeders worden vervangen door een pachtersfamilie met een aantal knechten en meiden. De oudste pachtovereenkomst die we terugvinden in de archieven van de abdij stamt uit 1550. Deze eerste bekende pachter was Henrik Ruelens. Hij moest aan de abdij een pacht betalen in natura. Dit betekent dat een vast gedeelte van de opbrengst van de akkers (graan) en van het vee (schapen, kippen en eieren) aan de abdij moest geleverd worden. De rest was voor de pachter. De abdis moest ook jaarlijks getrakteerd worden met vlaaien. Vanaf de zeventiende eeuw zien we een verschuiving van pacht in natura naar geldpacht. De pachter moest er op toezien dat er geen vuur uitbrak op de hoeve. Aangezien de gebouwen uit hout en leem bestonden kon een kleine brand al snel de hele hoeve vernietigen. Daarom stond het bakhuis niet bij de andere gebouwen, zoals nu nog hier en daar bij oude hoeves te zien is. Op de Ferrariskaart van de 18de eeuw zien we dat de hoeve nog geen echte vierkantshoeve was. De gebouwen stonden wel in een vierkant, maar toch los van elkaar zodat een brand in het ene gebouw niet zo snel naar een ander kon overslaan. De pachter had nog andere verplichtingen zoals de aanplant van bomen zodat er altijd voldoende brandhout zou zijn. Hij moest de gebouwen onderhouden, maar de grote werken waren ten laste van de abdij. Het merendeel van de pachters kwamen uit de omgeving van Herk. Ondertussen groeide de bewoning ten zuiden van het Monnikenhof aan. Het grondgebied waarop deze boerderijen stonden werd Schakkebroek genoemd, alhoewel het eigenlijk niet lag in het Schakkebroek. Het was een gehucht (of wagen) van Herk dat zijn eigen burgemeesters of wagenmeesters had die instonden voor de inning van de belastingen. Ze hielden hiervoor rekeningen bij die ze ter goedkeuring moesten voorleggen aan de stad Herk. Op het einde van de zeventiende eeuw ontstond een geschil tussen de pachter van het Monnikenhof en de wagen Schakkebroek. De toenmalige pachter weigerde nog langer belastingen te betalen. Om een lang verhaal kort te maken: rond het midden van de achttiende eeuw, dus meer dan vijftig jaar na het begin van de rechtszaak, werd een uitspraak gedaan door het keizerlijk hof te Wetzlar. De wagen Schakkebroek was door de kosten van het proces zo goed als geruïneerd. En toen kwam de Franse Revolutie. Onze streken werden ingelijfd bij Frankrijk en alle eigendommen van de adel en de Kerk werden aangeslagen door de Franse overheid. Deze goederen werden dan verkocht en de opbrengst was voor de Franse schatkist. Dit gebeurde ook met het Monnikenhof aangezien het eigendom was van een abdij. La ferme du Moninxhof: maison, bâtiments, écuries, granges, etc. et 60 bonniers de jardins, terres, prairies et bois werden in april 1798 verkocht voor 52.000 ponden. De nieuwe eigenaars woonden niet op het hof maar verpachtten het zoals de abdij van Oriënten eeuwenlang gedaan had. In deze periode zal de boerderij ook verbouwd worden. De lemen gebouwen worden vervangen door baksteen, alhoewel hier en daar nog restanten van de oudere gebouwen te zien zijn. De familie Ectors zal van 1847 tot 1933 het Monnikenhof pachten, ook al verandert het een paar keer van eigenaar. Na hen komt de familie Ballet, tot in 1973 de boerderij verkocht wordt aan Joseph Kempeneers die met zijn gezin in de hoeve gaat wonen. De bijhorende gronden worden apart verkocht. Dit is het einde van het Monnikenhof zoals de mensen van Schakkebroek het gedurende eeuwen gekend hebben: een goed met rijke pachters die dikwijls een grote rol speelden in de plaatselijke gemeenschap. Het enige wat rest is het prachtige gebouw dat gelukkig bewaard gebleven is, vooral omdat het altijd bewoond gebleven is en door de pachters onderhouden werd.
Belangrijkste bronnen:
Archief van de abdij van Oriënten te Rummen (bewaard in het Rijksarchief te Leuven) (13de tot einde 18de eeuw)
- Oorkonden
- Rekeningen
- Pachtboeken
- Archief van de gemeente Herk-de-Stad (bewaard in het Rijksarchief te Hasselt)
- Rekeningen van Schakkebroek (einde 17de – 18de eeuw)
- Affiches de Vente (Franse Tijd)
Auteur: Hille Raskin